En dan is het mijn beurt. “Wat wil je doen?”, vraagt de coach. Ik wil het veld in lopen, de weidsheid in, dwars door de bagger en de blubber naar de drie grote shires die achterin het land staan.
“Wil je alleen of met de groep?” Ik wil graag alleen, met de regen in mijn gezicht en de wind om mijn oren.
“Ga je gang”. De grond is glibberig en nat, ik zet zorgvuldig mijn voeten neer, glijdend door de zware klei. Hoe verder ik kom hoe vrolijker ik wordt. Mijn voeten dansen door slik, springend van droge pol naar droge pol. Een golf haalt mij van achteren in en stuwt me naar voren. De grijze hengst in zijn paddock schreeuwt mij achterna. Ik wordt omspoeld door blijdschap.
Een shetlander kan zich niet beheersen, hij duikt onder het draad door. Met wapperende manen en kleine driftige passen draaft hij mij voorbij, de ruimte in, de vrijheid tegemoet. De shires kijken op, ver uit elkaar. Ik begroet ze één voor één. In hun grootsheid spiegelen ze mijn vrouwelijke kracht. Ik sta hier in de weidsheid van het Hollandse landschap. Bloot gesteld aan alle elementen, helemaal in het nu.
Ik keer terug, de shires achter me aan. Ze drijven de shetlander terug naar waar hij vandaan kwam. De blijdschap daalt neer en vind een plaatsje diep in mijn hart. En nu, telkens als ik een heel klein sprankje voel, ergens onderin mijn buik, laat ik het gaan. Laat ik het groeien. Geef ik het de vrijheid. Totdat het me helemaal vult.
Een zinderende blijdschap. Het leven viert mij en ik vier het leven.