Een klant wil graag ontdekken hoe ze beter haar grenzen aan kan geven. We gaan naar buiten. De klant leidt Nokky door een prachtige winterdag. Nokky knabbelt aan de jas van de klant. Dat ervaart ze als gezellig. Nokky wil grazen en trekt aan het touw. De klant laat Nokky grazen. Dat mag best even. Als de klant verder wil lopen moet ze fors aan het touw trekken. Nokky geeft niet graag zijn favoriete bezigheid op. Vanaf dat moment leidt Nokky de klant. Hij wil spelen en grazen en de klant moet alle zeilen bij zetten om hem gewoon achter zich mee te laten lopen.
Wat gaat er mis? De klant heeft het eerste signaal van grenzen verkennen van Nokky niet herkent. In een poging vriendelijk en sociaal te zijn heeft ze vergeten haar eigen grenzen aan te geven. Nu dendert Nokky vrolijk over haar heen. Ik vertel de klant hoe ze in paardentaal beter haar grenzen aan Nokky kan aangeven. Dat gaat even goed. Maar Nokky herkent een leider uit duizenden en is niet overtuigd.
De klant ervaart Nokky als lastig. Hij weet toch wel wat ik bedoel? Waarom blijft hij dan maar door gaan. Moet ik soms echt boos worden? Dat vindt ik moeilijk. Kan hij niet gewoon ophouden? Nokky begrijpt de klant prima. Hij is helemaal niet lastig. Hij nodigt de klant uit. Happend, duwend en trekkend blijft hij haar helpen nu een keer echt een grens te stellen in haar leven.
Tijdens de oefening ervaar ik zelf de verlossende kracht van deze gedachte. Als mijn leerlingen de klas op stelten zetten, zijn ze niet vervelend, ze helpen me een duidelijke grens te stellen. Als ouders tijdens een mentorgesprek van 10 minuten van geen ophouden weten, nodigen ze me uit het gesprek kordaat te beeindigen. Ik ben geen slachtoffer meer en de leerlingen en ouders geen daders. Zij helpen mij om te groeien. Wat een fijne gedachte.